Uitgebreide geschiedenis
Het Solognote schaap is ontstaan uit verschillende rassen in de 15e eeuw in de Sologne streek in Frankrijk. Het Sologne gebied (tussen de rivieren Loire en Cher) was een land van heide, moerassen, bossen en weinig cultiveerbare grond. De vroege bewoners konden geen akkers aanleggen voor het verbouwen van voedsel en de weides vormden slechts 6% van het oppervlakte van het grondgebied. Deze weides leverden nauwelijks genoeg hooi op om het vee en de paarden in de winter mee te voeden. Het heide gebied was eigenlijk alleen maar toegankelijk voor schapen waardoor dit de belangrijkste bron van inkomsten was in het Sologne gebied.
Het Solognote schaap werd rond 1700 beschreven als;
‘niet groot, slank met een tenger hoofd, wit en soms roodachtig, zonder hoorns op enkele rammen na. In vergelijking met andere Franse schapenrassen is het vlees fijner van smaak en sappig, de wol is fijn en korter. Daarnaast had het de reputatie van winterhardheid, sterk ras met groot aanpassingsvermogen aan de omgeving en het seizoen. Een rustiek ras dat weet te profiteren van alle plantensoorten en houtachtige struiken en boompjes. Het weet instinctief welke planten het moet eten die helpen tegen lever- en darmparasieten.’
In het begin van de 18e eeuw komt de beste wol uit Spanje van de Merino schapen. In Engeland werden Merino schapen ingezet om te kruisen met de Engelse rassen om zodoende een fijnere, lange en witte wol te verkrijgen die goed te verven was voor de wolverwerkende industrie. Op dat moment is de beste wol in Frankrijk verre van een gelijkwaardige kwaliteit. Geconfronteerd met de behoeften van de wolverwerkende industrie, die steeds fijnere weefsels maakten, wordt het ook voor Frankrijk essentieel om Merino’s te importeren om de Franse rassen te verbeteren.
De verdeling van de Merino schapen pakte slecht uit voor het Sologne begied, er waren slechts 6 raszuivere Merino rammen en 3 ooien en een aantal kruislingen aan dit gebied toebedeeld. Helaas bleek dit ras het niet goed te doen op de moerassige heide van de Sologne. Na 10 jaar proberen, zijn de pogingen om de Merino’s in te kruisen met de Solognote schapen opgegeven. Het leverde zeer zwakke lammeren op, waarvan een deel dood ging omdat het juiste type gras niet voorradig was in de Sologne. Het overgebleven deel leverde een heel klein schaap op wat weinig opbracht qua vlees en wol om de verliezen goed te maken. Het gewenste resultaat in de verbetering van de wol bleef ook uit en mede om deze reden werd het inkruisen stopgezet. Al met al bleef het Sologne gebied een arm schraal landschap, dit werd ook veroorzaakt door alle ontbossing. Hierdoor bleef de traditionele schapenhouderij met de rustieke landschapen op de grote heidevelden bestaan. In deze tijd ging bij de fokkers de voorkeur uit naar rode schapen. Schapen met deze kleur bleken meer winterhard te zijn en beter bestand te zijn tegen de inkruising van de Merino’s.
Hier een aantal schapenrassen uit de vroege tijd bij elkaar, rechts is een Solognote ram met hoorns te zien.
In 1826 werden veranderingen zichtbaar in de verbetering van de Sologne. Met de nieuwe agrarische mogelijkheden konden boeren en eigenaren granen en kunstmatige voedergewassen verbouwen. Alhoewel het grootste deel van de regio er niet echt van kon profiteren omdat het ontbrak aan financiële middelen en mogelijkheden om bodemsanering toe te passen.
Rond 1850 was de schapenpopulatie van het Solognote ras op zijn hoogtepunt met ongeveer 300.000 stuks. Deze kwamen niet alleen voor in het Sologne gebied maar ook daarbuiten in onder andere de Loire vallei, Beauce en Gâtinais. Schapenhouderij was vrijwel de enige bron van inkomsten voor de kleine boeren die hun schapen op de heides vrij rond lieten lopen.
Vernieuwingen en landbouwinnovatie kwamen niet echt tot bloei in de Sologne omdat het land te arm was om iets voedingrijk op te verbouwen. Het enige waar het land goed voor was, was bebossing. Hier waren de schapen welkom om tussen de bomen te grazen, maar ook daar zat een omslagpunt in. De landbouwinnovaties verliepen snel en de bebossing groeide wat de toekomst van de traditionele schapenhouderij op het spel zette. De omvang van de herbebossing liet weinig land over voor de schapenhouderij. In deze periode liep het aantal Solognote schapen terug naar ongeveer 50.000 (telling 1910).
In de periode na de Eerste Wereldoorlog en de jaren daarna vond een ontvolking van het platteland plaats. De welgestelde en adel gebruikten hun landgoederen voornamelijk voor de jacht en dus bleef er weinig ruimte over voor de schapen. Het aantal schapen liep nog verder terug tot zo’n 500 stuks.
In 1934 werd de Vereniging voor het Solognote Schaap (Syndicat Orvin Solognot) opgericht door drie fokkers (Beaucamps, Pinguet en Soyez). Door het inzetten van fokmethodes groeide het aantal Solognote schapen weer. In tegenstelling tot het verleden werden de schapen nu bewust op vaste plekken in het gebied gehouden. Het vrij rondlopen van de schapen op heides was niet meer mogelijk en men hield de schapen nu op weides en in stallen gedurende de winter.
In 1942 werd het Stamboek voor het Solognote schaap opgesteld en in 1948 fuseerden de beide verenigingen. Vanaf 1976 is een fokprogramma opgezet om het aantal Solognote schapen weer verder te vergroten. Deze manier van bewust gezonde schapen fokken met een laag inteelt percentage wordt tot op heden aangehouden. Het huidig aantal schapen in Frankrijk wordt geschat op 3500 stuks en is groeiende.
Het fokprogramma voor de Solognotes in Frankrijk wordt beheerd door de Géode organisatie. Deze organisatie heeft een coöperatieve structuur voor de selectie van schapengenetica voor verschillende rassen. Ze houden de stamboeken bij en beheren structureren commerciële selectie en fokprogramma’s. Met 250 leden beheert het vanuit Montmorillon nu 13 schapenrassen in heel Frankrijk. De Géode wordt beheerd door een raad van bestuur, bestaande uit leden van elk van de schapenrassen en vertegenwoordigers van de schapenindustrie.
In Frankrijk bestaat de fokcirkel van de Solognote uit 10 verschillende families (bloedlijnen). De rammen worden gekoppeld aan ooien uit een andere familie. De lammeren die hier uit voorkomen worden toegewezen aan de familie van het ooi. De Geode selecteert elk jaar de jonge rammen voor de dekperiode van het volgende jaar. Deze rammen gaan naar een opfokcentrum en worden daar tweemaal gekeurd. Eens per jaar is er een rammen markt waar de fokkers hun ram kunnen kopen. Op deze wijze blijven de bloedlijnen zuiver en kan het inteelt percentage laag worden gehouden.